De poëzie van Anna Hardonk
Een van de belangrijkste kenmerken van poëzie is wat wordt genoemd deviatie. Poëzie wijkt in allerlei opzichten af van het normale taalgebruik. Het meest opvallende voorbeeld daarvan is natuurlijk de bladspiegel. Bij een gedicht worden de regels niet van links tot rechts gevuld zoals bij proza, maar wordt een groot deel van de pagina blanco gelaten.
We vinden in poëzie nog allerlei andere afwijkingen van het normale taalgebruik. Sommige daarvan komen ook wel in proza voor, maar in poëzie zijn die afwijkingen veel frequenter, zeker in hedendaagse poëzie.
Er zijn zelfs gedichten waar de afwijkingen van de normale grammatica zo domineren dat ze daardoor moeilijk toegankelijk of zelfs hermetisch zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Franse dichter Mallarmé, en in Nederland voor Gerrit Kouwenaar en Hans Faverey. Het geldt ook voor sommige gedichten van Anna Hardonk. De woordvolgorde is in haar gedichten meestal grammaticaal correct. Maar de woordcombinaties zijn vreemd. Hardonk combineert woorden die eigenlijk niet samen kunnen gaan, omdat ze tot verschillende semantische velden behoren.
ik voel me vallen
ik val door een kier in de tijd
(…)
vallend door de week
val ik in de dag
val ik door die ene dag
de avond in
het is een diep vallen
nu ik zodanig val, waarheen val ik?
vallen wij bij toeval samen?
Omdat vallen en de tijd tot verschillende semantische velden behoren, kunnen we dit gedicht niet letterlijk opvatten. Maar misschien kunnen we het een metaforische betekenis geven. Metaforisch vallen kennen we ook in het normale taalgebruik. Je kunt iemand in de rede vallen, de avond valt, dat valt niet goed. Vallen kan dus in dit gedicht in plaats van een fysieke een psychische of emotionele betekenis krijgen. Maar de letterlijke betekenis blijft tegelijkertijd heel aanwezig. Dat komt door een andere deviatie, namelijk de herhaling van het woord ‘vallen’.
De laatste regel luidt: ‘vallen wij bij toeval samen?’ Dit kan zowel letterlijk als figuurlijk begrepen worden, namelijk samen (gezamenlijk) vallen of samenvallen. Het is een woordspel met de ambiguïteit van de taal waardoor deze regel zowel een positieve als een negatieve betekenis kan krijgen.
Nog een voorbeeld.
geketend aan zijn dromen
in een doorzichtige gevangenis
valt hij niet op
leeft van licht
zijn uitzicht is versneden
Dit gedicht suggereert iets, maar wat?
Normaal taalgebruik is meestal referentieel, het verwijst naar de werkelijkheid. Bovendien is het een vorm van communicatie. De spreker probeert een boodschap over te brengen in een vorm die duidelijk is voor de toehoorder.
Als dat niet het geval is, zegt de toehoorder: ‘Hoe bedoel je?’
Dit is bij moeilijk toegankelijke poëzie klaarblijkelijk niet het geval. Dan rijst de vraag: Hoe moeten we zulke gedichten benaderen? Als we proberen ze zo te interpreteren dat ze begrijpelijk worden, maken we hun onbegrijpelijkheid als het ware onschadelijk. We brengen het ongewone terug tot het gewone. Maar het gewone is meestal sleets, we kennen het al en zien de taal alleen als
transportmiddel. O, dat gaat over de liefde. O, dat gaat over de dood.
Maar dichters proberen nu juist onze aandacht op de taal zelf te richten en ons met hun afwijkende taalgebruik een nieuwe emotie of ervaring te geven. Ze proberen een wereld op te roepen die nieuw voor ons is.
Anna Hardonk verwoordt dat zo:
moet deze vorm voortgezet?
de zucht naar het vastomlijnde
op het horende gelijkende
het voorspelbare dat volgt als drie na twee
De poëzie van Anna Hardonk is een geslaagde poging dat voorspelbare te vermijden. Het eerste wat ons als lezer te doen staat is mijns inziens ons overgeven aan de surreële, mysterieuze werelden die Hardonk met haar gedichten oproept. Dit is te vergelijken met de schilderijen van Salvador Dali of Max Ernst waarbij we ons ook niet afvragen wat ze betekenen, maar ons laten opnemen in die vreemde werelden. Zoals in het gedicht ‘cipiervader.’
door het huis vliegt een vogel
wonderbaarlijk: het is de jij-vogel
die landt op het muurtje
bij de zwembadkamer
kijkt naar de cipiervader
die lachend zijn kinderen gevangen zet in de luchtband
(…)
nu liggen ze toch op de vloer van de zwembadkamer
bleek en gezwollen
(…)
cipiervader loopt naar de deur van de mammamummiekamer
die openstaat
maar hij is verlaten
De deviaties die dit gedicht vreemd maken zijn vooral de schijnbaar onsamenhangende beelden en de neologismen waarvan de betekenis op het eerste gezicht onduidelijk is (jij-vogel, cipiervader, mammamummiekamer).
Toch biedt het gedicht ook aanknopingspunten voor een interpretatie. Er is sprake van een vader ‘die lachend zijn kinderen gevangen zet.’ De vader is dus een soort cipier, een wrede cipier want hij lacht erbij. Er is een moeder met een eigen kamer (de mammamummiekamer), maar die is leeg. Mamma is er niet (meer), misschien is ze wel dood (mummie). De regel ‘maar hij is verlaten’ kan twee betekenissen hebben: of wel de kamer is verlaten ofwel de vader is verlaten door de moeder.
Maar wie of wat is de jij-vogel? En wie liggen er bleek en gezwollen op de vloer van de zwembadkamer? De kinderen?
Wat hier gebeurt lijkt op een angstdroom die een betekenis suggereert en tegelijkertijd verbergt. Het lijkt de enigszins angstaanjagende verbeelding van een uiteengevallen gezin, waarbij de kinderen het slachtoffer zijn van de scheiding.
Het gedicht ‘fantasmagoria’ is zo moeilijk toegankelijk dat het hermetisch genoemd kan worden.
o, poezendoodshoofdige tuitgeest, sacrale god,
jij struise struifkleurige seksuele alles-glanzer,
gehersenscande heilige,
katapulteer ons, wandel ons,
kuier ons desnoods zacht naar de kleurige transcendentie.
Zoals in de meeste gedichten van Hardonk wijkt de syntaxis niet af van het normale taalgebruik. De deviaties zijn voornamelijk: 1. de neologismen. Wat is ‘poezendoodshoofdig’, wat is een ‘tuitgeest’, wat is een ‘alles-glanzer’? 2. De vreemde woordcombinaties, zoals ‘gehersenscande heilige’ en ‘kleurige transcendentie’. 3. Het gebruik van een onovergankelijk werkwoord alsof het overgankelijk is: ‘wandel ons’, ‘kuier ons’.
Opvallend zijn ook de allitteraties: ‘struise struifkleurige seksuele’, ‘katapulteer, kuier, kleurig’. Onder andere door die vreemde neologismen en klankherhalingen is het de taal zelf die een wereld schept als een glas-in-loodraam dat is versplinterd in talloze kleurige stukjes.
Betekent dit nu dat we maar beter niet kunnen proberen om zulke moeilijk toegankelijke gedichten te interpreteren? Nee, dat doen we natuurlijk toch. We willen het onbekende nu eenmaal begrijpen, het terugbrengen tot het bekende. Bij het gedicht ‘fantasmagoria’ zal ons dat waarschijnlijk niet lukken. Maar veel gedichten van Hardonk geven ondanks hun vreemdheid ook wel aanknopingspunten voor een op z’n minst gedeeltelijke interpretatie.
En dan valt op dat Hardonks werk twee dominante thema’s heeft, namelijk de natuur en de liefde. In de eerste afdeling is de natuur prominent aanwezig, zoals in het gedicht ‘elementen’.
noem mij aarde
noem mij vrouw ik ben het al
noem mij glooing van heuvels
diepte van dal
noem mij moeder ik ben wreed
ik ben zacht warm zand
ik ben vrucht van het land
ik geef ik neem ik geef en
als ik dood ben is er leven.
Wie is de Ik in dit gedicht? Dat is de eerste vraag die bij mij opkomt. Hoe kan een Ik ‘glooiing van heuvels’ zijn of ‘zacht warm zand’? Dit is duidelijk een grammaticale afwijking. ‘Ik’, ‘vrouw’ en ‘moeder’ hebben het attribuut levend mens en kunnen niet samengaan met heuvels en zand die dode materie zijn. Omdat een letterlijke interpretatie niet mogelijk is, zoeken we een figuurlijke betekenis. Die vinden we in de zinsdelen ‘noem mij aarde’ en ‘noem mij moeder’ die verwijzen naar de dode metafoor ‘moeder aarde’. De dichter heeft hier die dode metafoor opnieuw leven ingeblazen. Met een metaforische interpretatie kunnen we dit gedicht begrijpen, misschien niet volkomen maar op z’n minst gedeeltelijk.
Bijna al het werk van Hardonk blijft deels ongrijpbaar, mysterieus, zoals dromen, waardoor het nooit tot het bekende alledaagse is te reduceren. Dat is de kracht en de kwaliteit ervan.
In de gedichten van de eerste afdeling, zoals het hierboven besproken gedicht ‘elementen’, speelt de natuur de hoofdrol. De tweede afdeling gaat over de liefde en daar valt op dat de liefde vooral een verlangen is dat niet bevredigd wordt, het is een onbereikbare liefde. De geliefde is weggegaan of al verweg. De toon van de gedichten is nostalgisch of melancholisch. Slechts in een enkel geval is er sprake van vreugde of genot (Ode aan de vreugde). In de meeste liefdesgedichten is sprake van verlies en onbereikbaarheid, zoals in het gedicht ‘voorbij’.
onze gebaren zijn versleten
wijzelf al iel
met deze stenen in de mond
smaakt afscheidskus fossiel
De bundel besluit met enkele kortere afdelingen over andere thema’s (de dood, het huis en het metapoëtische thema ‘woorden’).
Zoals uit de voorbeelden in deze korte bespreking hopelijk blijkt, doen de gedichten van Anna Hardonk niet onder voor de poëzie van andere, bekendere dichters. Haar werk is suggestief, mysterieus en intrigerend. Ze speelt originele taalspelletjes en roept daarmee fascinerende werelden vol emoties op.
Haar poëzie is het mijns inziens meer dan waard gepubliceerd te worden.
Ferenc Schneiders
Ferenc Schneiders studeerde Franse taal- en letterkunde, literatuurwetenschap en filosofie. Bij uitgeverij Contact publiceerde hij een goed ontvangen biografie van zijn ouders, getiteld ‘Tot ziens in de hemel.’